Toen de eerste, prehistorische mens zijn stieren,
herten en beren in Altamira op de rotswanden tekende , hebben anderen
misschien vol bewondering staan kijken en gedacht:
Ik wou dat ik
dat ook kon. Die eerste tekenaar merkte dat en zei:
Kom
hier, ik zal je leren hoe je dat moet doen. Beeldonderwijs was
geboren. Zou het zo gegaan zijn? Van die begintijd weten we niets. We
vemoeden slechts. Naarmate de
geschiedenis
recenter wordt, is het minder moeilijk te reconstrueren hoe het
geweest moet zijn.
Egyptenaren, Grieken en Romeinen tekenden, en er zullen toen
ongetwijfeld ook leraren en leerlingen geweest zijn. Kunstenaars zoals
Leonardo Da Vinci (± 1475) en Albrecht Dürer (± 1500) schreven boeken
over hoe je moest tekenen en schilderen en ook boeken over
lijnperspectief.
In 1583 werd in Haarlem door Carel van Mander een academie opgericht,
de eerste in Nederland. Zoals toen gebruikelijk, was die academie niet
meer dan een groep van kunstenaars die zich hadden verenigd om naar
levend model te tekenen. In 1604 verscheen het bekende werk van Carel
van Mander
‘Den Grond der edel vrij schilder-const [...]'.
Tekenen, schilderen, zilver en goud bewerken en beeldhouwen werd
gedaan door ‘artisans', kundige handwerkslieden, die later kunstenaar
werden genoemd.
Vanaf het begin van de 18e eeuw ontstonden
veel tekenacademies voor aankomende kunstenaars en tekenscholen waar
jongens konden leren wat ze aan tekenen voor hun beroep nodig hadden.
Ze leerden tekenen naar voorbeelden. Eerst plaatjes en daarna gipsen
voorbeelden: afgietsels van beelden en ornamenten. Anatomie en het
tekenen naar levend model sloten dit deel van de studie af. Daarnaast
waren geometrie en de leer van de perspectief vaste onderdelen van de
studie der beeldende kunsten. In 1817 kwam er in Nederland een
Koninklijk Besluit over het kunstonderwijs om niet alleen de jeugd,
maar ook volwassenen die het voor hun beroep nodig hadden
tekenonderwijs te geven. Rond 1860 was er een veertigtal tekenscholen.
Op die scholen werd toch te veel tekenen als
kunstvak gegeven en daarom werd op de ambachtsscholen die er toen
steeds meer kwamen aan verschillende beroepen aangepast tekenonderwijs
gegeven. Veel meer dan nu moest de ambachtsman in zijn beroep immers
goed kunnen tekenen. Wagenmakers, timmerlieden, schrijnwerkers,
leerbewerkers, smeden, rietvlechters enzovoort moesten namelijk ook
zelf ontwerpen kunnen maken van wat ze daarna gingen uitvoeren..
In 1806 kwam er voor het eerst een nationale
wet voor het lager onderwijs, waarin het een en ander over
schoolvakken geregeld werd. Maar lang niet alle kinderen gingen naar
school, dat hoefde niet omdat er geen leerplicht was.
Onderwijs en sociale hulp waren (lokale) gunsten. Je had er geen recht
op. Er werd dan ook wel thuis onderwijs gegeven. Pas in 1901 kwam de
algemene leerplicht. Kinderen die wel naar school gingen kregen daar
soms ook tekenen.
Voor het vak tekenen schreef de Groningse onderwijzer Rijkens in 1824
een
methode, gebaseerd op de opvattingen van
Pestallozi. Een veertigtal voorbeelden met een inleiding die samen een
goed beeld geven van hoe men toentertijd over tekenen en onderwijs
dacht.
Tegen het einde van de negentiende eeuw
organiseerde men zich om tekenen en handenarbeid een vastere plaats in
het onderwijs te geven. De Nederlandse Vereniging voor Tekenonderwiis
(NVTO met als eerste voorzitter
Willem Molkenboer) en de Vereniging voor Handenarbeid werden
opgericht.
Tekenen op school was aanvankelijk het
natekenen van platen, daarna het tekenen van objecten dat men eerst
natuurtekenen
en later
vrij tekenen noemde. handenarbeid was eerst gewoon
arbeid, later werd het een
leervak en nog weer
later een
leervorm.
Vanaf 1935 steekt het begrip expressie
de kop of. Na de Tweede Wereldoorlog breekt het in volle hevigheid
door, maar Vrije Expressie werd tenslotte Geleide Expressie en rond
1960 leerden kinderen beeldaspecten hanteren om beelden te maken.
Tekenen en handenarbeid waren weer leervakken. De Dialectische
didactiek (vanaf ongeveer 1970) legde er de nadruk op dat je door het
maken van beelden de werkelijkheid leerde kennen. Visuele communicatie
leerde dat beelden te gebruiken waren als taal en hoe je erdoor
gemanilpuleerd kon worden. Vanaf ongeveer 1980 is leren reflecteren op
beelden gemeengoed in tekenen en handenarbeidlessen.
De Mammoetwet maakte dat tekenen in het
voortgezet onderwijs zijn plaats moest gaan delen met handenarbeid en
textiele werkvormen. Drie beeldende vakken werden er vier toen ook
audiovisuele vorming erbij kwam. Vanaf 1993 worden voor alle vakken
kerndoelen geformuleerd om duidelijk te maken waar het in een vak om
gaat. In 1998 werden de beeldende vakken opgewaardeerd tot
kunstvakken
en schikten opnieuw in omdat ook muziek, dans en drama tot die groep
gerekend worden. In 2003 startte een nieuwe opleiding tot leraar
Beeldende kunst en vormgeving. In vier jaar verkrijgt de student een
volledige bevoegdheid voor alle beeldende vakken in het voortgezet
onderwjs. De afgestudeerde kreeg de titel Bachelor in the Visual Arts.
Wie zich meer wil verdiepen in de huidige situatie
kijkt bij Onderwijssectoren.
In
Beeldonderwijs
en Didactiek is vooral informatie te vinden over Methoden uit de
geschiedenis van het tekenonderwijs.
Links
Elders
op deze site staat een in het Engels geschreven samenvatting van de
geschiedenis van beeldonderwijs in Nederland.
Deze
Amerikaanse site combineert beeldonderwijs met historische
gegevens.
Wikipedia over Amerikaans
beeldonderwijs.
Interessante dingen uit de Duitse
geschiedenis van Beeldonderwijs